Een kijkje in “ons” dagelijks leven in de zestiende en zeventiende eeuw te Waarde.

15 februari 2023 gaf Tona Verburg een lezing over het dagelijkse leven in de zestiende en zeventiende eeuw te Waarde

Deze presentatie is hieronder weergegeven.

Woord vooraf

Veel van de informatie in deze presentatie komt uit:
• Het boek “Geld in het water”, C. Dekker en R. Baetens
• De schepenakten van Waarde (1560-1600), ca. 1000 pagina’s in leesbaar Nederlands gezet door M.P. Smallegange.
Dit geeft een kijkje in het dagelijks leven en fragmenten hieruit komen als een rode draad door de presentatie.
• Het Zeeuws archief.
Alles staat, zoveel mogelijk, in chronologische volgorde.

P.S. In de “gedrukte” teksten wordt vaak een alternatieve schrijfwijze
voor de kleine letter “s” gebruikt, namelijk de ”ſ”


5 november 1530: het was “Sint Felix quade Saterdach”. De dag van één van de meest beruchte stormvloeden uit de geschiedenis vanZeeland. Het land van Reimerswaal ging ten onder, en tussen Bergen op Zoom en Krabbendijke ontstond een gebied van schorren, slikken en geulen.
“De wind, welke eerst een tijdlang uit het Westen gewaaid had, liep om naar het Noord-Westen en veranderde des morgens tusschen 8 en 9 uren in eenen hevige storm, die het water met buitengemeene snelheid rijzen deed. Reeds op de middag, en nog 2 uren voor den vollen vloed stroomde het water door de straten en over de kruinen van sommige dijken”. In een paar uren tijd was oostelijk Zuid-Beveland één binnenzee.

De kerk van Mare, in het verdronken land van Z-Beveland.

Alleen Hinkelenoord met Bath en Agger, allen te oosten van Waarde, en de West-Hinkelepolder tussen Waarde en Krabbendijke, bleven droog (zie volgende afbeelding).
De molen van Waarde had nog 10 dagen gemalen, maar was daarnastopgezet, “ghemerckt dat zij rontsomme in ‘t water stont” Waarde, Valkenisse Mare en Rilland konden de 20 à 25 gaten in de Hontedijk (Westerschelde) zelfstandig dichten met kragen tegen een bedrag van 1200 ponden Vlaams.
Maar tot overmaat van ramp spoelden door de storm van 18 april 1531 de pas gelegde kragen om de dijkgaten weg.
Het was dan ook geen wonder dat de ingelanden (grondeigenaren) “geheel moeloos ende sonder couraige zijn, hemluyden vindende zonder gelt ende geloove”

1530: 14 dorpen gingen definitief verloren

 

Bath, Agger en Hinkelenoord bleven droog.

Men klopte aan bij de Antwerpse koopman Robert Stockvisch, die geen onbekende was in de buurt.
Robert had niet alleen landerijen, een boerderij en huizen in Waarde maar ook in veel ander dorpen in oostelijk Zuid-Beveland, zoals Valkenisse, Mare, Rilland en Agger.
Deze was bereid een gedeelte van de benodigde gelden, om de dijken te dichten, als lening te verschaffen.
Maar verschillende ambachtsheren zagen het toch niet zitten en verkochten hun bezittingen aan Antwerpse en Mechelse kooplieden.
Ook zij maakten gebruik van de lening van Robert. Maar dat betekende niet dat de dijk snel was hersteld.

Kaart van Waarde met: 1 – Den Cleenenpolder, 2 – Noortveer, 3 – Pithouck

In april 1532 kwam er ook hulp van de stad Antwerpen. Deze had er belang bij dat de Honte op diepte bleef, zodat de handelsschepen de stad konden bereiken. Door de voorgaande inundaties dreigde de stroom zich te verleggen dwars door het verdronken land in de richting van Reimerswaal. Antwerpen wilde dit tot elke prijs voorkomen en was bereid daarvoor geld op tafel te leggen.
Hendric Costenzoon moest als dijkgraaf erop toezien dat het werk goed werd uitgevoerd. Maar die brave Hendric was geen expert:
In de zomer van 1532 kwam een voorlopige dijk gereed, maar ….. Volgens schout Klaas Jansz. en schepenen van Waarde was de dijkage “deur quaet beleet nauwelick gebrocht ten halven dijcke”:

In 1530 bleef Reimerswaal binnen de stadsmuren droog. Tot overmaat van ramp brak toen ook de pest uit.

Maar dan: de nacht van 11 november 1532, het was volle maan met een storm uit het noordwesten: wederom overstroomden de Zeeuwse polders, in ‘t bijzonder de nieuw bedijkte polders. “Er verdronken vele menschen, die in hutten en stulpen woonden”.
Ook de polders van Agger, Bath en Hinkelenoord, die met de daarin gelegen dorpen in 1530 als apart eiland waren blijven bestaan, liepen nu onder.
Zo ook de Westhinkele polder.

Bathse toren aan de rechter kant

Schorren met rivierbeddingen (kille) en de hoge punten (stelle)

In Waarde hadden de ingelanden nu ook het plan om het land zelfstandig droog te leggen. Antwerpen wilde niet meer over de brug komen. Maar onder de ingelanden bevonden zich leden van het rijke Mechelse patriciaat.
Op 15 maart 1534 kregen ze hun bedijkingsoctrooi en werd er begonnen met de herdijking. In het oosten legden zij de dijk op grond van Valkenisse, zodat 400 gemeten (157 ha) land binnen Waarde kwam te vallen. In het westen werd een nieuwe dijk van 300 roeden (iets meer dan een km) lengte gelegd tegen het geïnundeerde Kruiningen, de Lavendeldijk. In het noorden de gehele Westhinkelepolder, met inbegrip van het noordelijk deel, dat aan de abdij van Ter Doest behoorde en onder Krabbendijke viel.

De abt van Ter Doest werd voor een voldongen feit gesteld, want hij moest wel betalen voor zijn 300 gemeten, hij mocht wel gespreid betalen.
Maar dat deed hij drie keer en toen niet meer. De ingelanden van Waarde pakten resoluut door en legden beslag op het land.

Vincent Doens, de laatste abt van Ter Doest en pastoor te Krabbendijke.

In juli 1534 verscheen abt Gilles van de Elst in eigen persoon voor de vierschaar (gerechtelijk bestuur) van Waarde. Hij beloofde te betalen maar deed dat uiteindelijk niet. In Waarde werd besloten om het land, op 4 augustus, publiekelijk te verkopen. De abt ging opnieuw naar Waarde en begaf zich naar de herberg. Er werd lang onderhandeld met de schout, de Waardse pastoor Maarten Jansz. moest er als bemiddelaar aan te pas komen. De abt in verlegenheid gebracht door “sinistre persuasie (overreding) ende subtile instigatie (aansporing) van die daer in ‘t gelach waeren” verkocht toen alles maar meteen aan de schout voor 700 gulden.

Naderhand, toen de abt weer nuchter was, realiseerde hij zich hoe dom hij was geweest, dat zijn parochie door zijn schuld gespleten was.
Zijn opvolger, abt van der Elst, berustte niet in de koop. De zaak kwam voor bij het Hof van Holland en bij de Grote Raad van Mechelen. Na veel gesteggel werd de abdij opnieuw (in 1536) eigenaar van de grond in de Westhinkele polder.

Waarde was vanzelfsprekend ook sterk afhankelijk van bedijkings werkzaamheden in Valkenisse. Buren (de grondeigenaren) moesten ook bijdragen aan de kosten door middel van een heffing per gemet. Na de vloed van 1532 had Waarde 15 stuivers per gemet betaald aanValkenisse.
Valkenisse had de pech dat er ook in 1542 een kleine dijkdoorbraak was. Volgens Waarde kwam dat doordat de dijken na de vloed van 1532 niet kundig waren hersteld. Eén van de schepenen van
Valkenisse had een andere mening: “altijds boeven ende ontrouwe lyeden, die bij nachte, ontijde ende in absentie van de toezichthouder voeren in de dijcken turven”.
Ook deze zaak kwam voor de Grote Raad van Mechelen. 7 jaar later volgde de uitspraak, waarbij Valkenisse in het gelijk werd gesteld. Waarde kreeg wel 6 stuivers per gemet korting.

In die tijd waren leden van de Mechelse familie Staes erin geslaagd ambachtsheren in Waarde en Valkenisse te worden door koop van ambacht die afkomstig was van Joos van de Werve. Aart Staes bezat sinds 1538 ook het kasteel van Valkenisse. Voor welke kant zou hij partij hebben gekozen?

Begraven in De Onze Lieve Vrouw over de Dijlekerk te Mechelen

In het jaar 1536 speelde de arme, ongehuwde jongeman Frans Jacobsz. uit Waarde met ene Hanneken uit Hulst een vriendschappelijk partijtje kaatsen. Bij de darinkkeet waar Dommis Arendsz. uit Waarde zijn turf opborg om daar zout uit te winnen, was een geschikt terreintje.
Beiden hadden veel plezier in het spel, tot er een meningsverschil ontstond over de uitkomst van een rondje. De een beweerde dat hij inmiddels zeven spellen had gewonnen, de ander zes. De ruzie liep zo hoog op, dat Frans en Hanneken elkaar met de ballen begonnen te bestoken. Vervolgens gooiden ze ook nog stenen naar elkaar en tenslotte ontaardde het in een vechtpartij.

De toegestroomde omstanders lukte het niet de vechtenden uit elkaar te trekken. Zij moesten machteloos toezien dat Frans, uit hitte van woede, niet wetende wat hij deed, op een slecht moment een broodmes trok dat hij in zijn broekzak had. Daarmee gaf hij Hanneken een steek, die dodelijk bleek.
Direct had Frans zich uit de voeten gemaakt en had 5 jaar onder armoedige omstandigheden als een opgejaagde geleefd. In 1541 was hij in Veere beland, waar hij een berouwvolle brief schreef aan de plaatselijke heer, Maximiliaan van Bourgondië. De secretaris van de Veerse heer schreef op 11 augustus een vrijgeleide voor Frans. Hij kreeg weer de mogelijkheid om een eerlijk bestaan op te bouwen.

Op 13 januari 1552 (St. Pontiaansvloed) inundeerde de Zusterzandpolder. Dit is één van de voormalige polders van de Waarde. Nu gelegen in de Westerschelde in de buurt van de schaar van Valkenisse. De polder kwam tot stand op de opwas waarnaar hij genoemd is. Voordat de polder in 1350 werd bedijkt lag daar een geul, genaamd de Zuster.
In 1569 vinden we hierover in de schepenakten:
hoe lange dattet wel zoude moegen gheleden wesen dat die prochie van Waerde die laetste reijse gheinundeert es gheweest ende hoe lange de selfden prochie van de selfde inundatie wel bleef
drivende ende dat het selfde lant niet zoe gut ende zoe drachbaer en es gheweest alst nu wel zouden moegen wesen

1570: Jan Aerts de smit maeckt heijs op Adriaen Pieters de Nacht dat hij Adriaen Pieters zoude comen ontfangen twee cruijsboogen die hijvanden voors. Jan Aerts de smit gecocht heeft ofte heijst daervooren 3£
Waarde had, evenals veel andere Zeeuwse plaatsen, enkele schuttersgilden.
In de schepenakten vinden we het
• Het St. Joris gilde, waar de kruisboog het wapen was.
• Het St. Sebastiaans gilde, waar de handboog gebruikt werd.
Naast het oefenen met de boog, rond 1560, werd er ook hard gewerkt in de Waardse herberg van Magdalena.
Er bleef daar wel eens wat aan verteerde costen op de kerfstok staan.

De schutterskoning draagt de zilveren vogel, als teken van zijn overwinning.

Schepenakten 1561:
Govaert en Hubrecht kregen ruzie toen ze samen een potje bier aan het drinken waren:
ende metteijn snapte Hubrecht zijn pongaert uijt ende stack Govaert in zijn borst, met dien seijde Govaert ick hebbe genoch ende ginck die kaemer aff
De verwondingen bij Govaert waren kennelijk van dien aard dat een bezoek aan de toenmalige chirurgijn, mr. Costen, noodzakelijk was. Mr. Costen dacht waarschijnlijk dat het verstandig was om de ruzie de kop in te drukken ……..

Pongaert (ponjaard)

alst mr Costen Govaert dus gebracht hadde om den paijs te maecken, zoe heeft Govaert zelver terstont met mr Costen tot Hubrecht gecomen, ende als hij in huijs quam, zoe boden sij malkander goeden dach ende Hubrecht voors. heeft Govaert leetschappe getoont ende die hant gegeven . Govaert heeft Hubrecht oock die hant gegeven ende zij hebben twee ofte drie maet gedroncken, ende tot paijse gesproocken, ende Hubrecht heeft Govaert om vergevenisse geboden, ende Govaert heeft hem die misdaet ganselijck vergeven, zegende Hubrecht al waert dat ick moegen sterve zoe vergeve ick u ganselijck met goeden herten, ende Hubrecht is in zijn buerse gegaen, ende heeft hem twee daelders gepresenteert ende gebooden, ende Govaert zeijde ick en begeere van u niet een mijte ende betaelt den meester, ende bleef alsdan gedaen ende geslooten.

Schepenakten 1564:
Cornelis Jacobs Braenge heijst ter vierschaere Adriaen Jacobs Voorstock nae uijtwijsen tregister als dat Adriaen Jacobs hondt zoude gebeeten hebben Cornelis vercken waer aff dat Cornelis zecht dat zijn vercken van dier quetsuren gestorven es, ende heijst daervooren 12s. Scheepenen wijsen verstelt ten naesten dach van rechte.

Bij de Allerheiligen vloed van 1 november 1570 ging alles verloren wat na de vloed van 1532 in Waarde, Valkenisse, Kruiningen en Krabbendijke herwonnen was. Op twee plaatsen brak aan de zuidzijde de zeedijk (Groenen dijk) bij Waarde door. Bij deze vloed ontstonden twee welen: de nog bestaande Klaaskensweel in de zuidoost hoek van Waarde en de Meulweel.

Fantasietekening uit ±1650 van de overblijfselen van de kerk van Valkenisse

Reconstructie van een oude kaart met de boerderij “oud-Valkenisse”
(fam. Mol) en beide welen.

Johan Blancx, de dijkgraaf, schreef in een brief d.d. 10 november 1570 dat op de avond van Allerheiligendag bij hevige storm en ongekend
hoge vloed de parochie Waarde, Valkenisse en Monnikenpolder door de zee werden overspoeld.
Op 6 september 1571 verleende Philips II octrooi aan de heren van Waarde en Valkenisse “metten Westveerpolder om hunne ingevloeide
landen te beverschen ende bedijcken bij egale contributien, onder éénen zeedijck”.

350 jaar later, bij de coupure.

Schepenakten 1573:
Cornelis Jacob Boudewijns heijst noch van dat zijnen landknecht oft knape zijnen waegen vande houve gehaelt heeft ende alzoe den selfden gebrocken heeft dat hij den zelfden wagen weder op t Hoff zal bringen ende dat maecken zoe goet als hij was of heijst daervoren de somme van 1£ Vlaams.

 

Cornelis Jacob Boudewijns komt minimaal 360 keer voor in de schepenakten over de periode 1560 – 1600. Als schout, secretaris, scheepsklerk, dijkgraaf, penningmeester, eigenaar van grond en huizen, procureur, rentmeester van de ambachtsheren, etc. Smallegange heeft het volgende beeld bij:
Cornelis, de man die als één van de weinige van het dorp, ergens een opleiding gehad heeft en die kon rekenen, lezen en schrijven. Zoon van een invloedrijke vader en daardoor van gedachte was dat hij het in het dorp in opdracht van de ambachtsheren voor het zeggen had, maar op middelbare leeftijd door dezelfde ambachtsheren op zijn nummer gezet wordt, en daardoor zijn verdere leven “mokkend en pruttelend” toch nog met enige openbare functies (dijkgraaf) vulde maar zeker niet meer als de hoogste in de parochie.

Voorbeeld van een akte ondertekend door de schepenklerk Cornelis Jacobs Boudewijns

De reformatie en de 80-jarige (1568-1648) godsdienst oorlog:

In Zeeland kwam Walcheren al vroeg met de nieuwe gereformeerde leer in aanraking, met name in Middelburg en Veere.
Kort na 1530 scheidden zich hier en daar groepen hervormingsgezinden af van de katholieke kerk om hun eigen gemeenten te stichten. Strenge wetten konden de hervormingsbeweging niet tegen
houden. Een nieuwe fase in de geloofsvervolging brak aan toen de Spaanse koning Filips II, tijdens zijn bezoek aan Zeeland in 1559, een hard optreden eiste tegen de protestantse ‘ketters’. Vanaf dat moment werd het nieuwe geloof nog feller bestreden. In totaal werden 54 mensen op de Zeeuwse eilanden onthoofd, opgehangen of verbrand.

Onder andere in Middelburg worden verscheidene personen terechtgesteld. Eén van diegenen die in Middelburg om het leven wordt gebracht is waarschijnlijk een nazaat van de eerste ambachtsheren van Waarde, n.l. Jan Hendriksz. van Weerden. Hij werd tegelijk met Maijken Daniels Dogter en Andries van Larebeke, op 21 februari 1559 te Middelburg gewurgd aan een staak en met vuur geblaakt, “hunnen doode lichaamen aan staaken gesteld en hunne goederen beslagen tot voordeel van Zijne Majesteit, omdat zij verscheidene dwaalingen en verboode gevoelens der Heilige kerk en bij dezelve volhardden volgens hunne eigen bekentenis”. Op 6 april 1572 is de hervorming in Vlissingen is een feit. De rest van Walcheren volgde snel daarna.

De molenaar Jan de Grave werd in 1565 vanwege zijn protestantse opvattingen te Hulst verbrand. Tevergeefs trachtten enkele geestelijken hem nog op andere gedachten te brengen.

Met de hervorming op Zuid-Beveland is het heel anders gegaan dan op Walcheren. Het werd een 5-jarige strijd tussen de Geuzen (de aanhangers van prins Willem van Oranje) en de Spanjaarden.
Toen in het jaar 1566 enkele personen in het openbaar het Woord Gods verkondigden, vonden ze slechts weinig bijval en werden met beschimping ontvangen.
Deurwaarders en stadhouders, met dienders en assistenten bezochten regelmatig Zuid-Beveland “om te onderzoeken en achtervolgen heretijdsche personen”.
Toch waren de prinsgezinden ook hier actief: Op 4 en 5 februari 1568 “wederdoor gehele land is getogen , in het bijzonder de parochie van Waerde om te informeren en onderzoeken naar heimelijke vergaderingen die zij aldaer gehouden hebben”.

Het was in oktober 1572 dat de Spaanse veldheer Mondragon met zijn regiment Spaanse en Waalse soldaten vanuit Ossendrecht de overtocht, over de slikken van het verdronken land, naar Zuid-Beveland waagde. Zijn doel was om Goes, dat toen ingenomen was door de Geuzen, opnieuw in handen te krijgen van de Spaanse koning. Hij hield vooraf een bezielende toespraak tot zijn soldaten. Ieder kreeg een zakje met eten en ammunitie rond zijn hals. Zo ploeterde Mondragon door de voormalige polders met zijn kreken om uit te komen bij Krabbendijke……

Vanuit Krabbendijke ging de tocht verder naar Valkenisse. Daar lag een vendel soldaten van de Prins, maar die sloegen snel op de vlucht.
Heel het eiland Zuid-Beveland en de stad Goes werden door de soldaten van Mondragon ingenomen. Naast de plunderingen van deze soldaten en de wegtrekkende Geuzen (want ook dat waren geen lieverdjes!) werd er van de inwoners van Waarde, die in 1570 net te maken hadden gekregen met zware overstromingen, heel wat gevraagd. Want de soldaten moesten ergens ingekwartierd worden.
Alle inkwartieringskosten en kosten van de vele plunderingen moesten door de bewoners worden opgebracht.

Zo waren de Spaanse soldaten (waaronder ook Walen) ook in Waarde op bezoek geweest bij Cathalijne en hadden spullen van haar overleden man ontvreemd.
Schepenakten, 2-12-1572:
Boudewijn Lambrechts als schoutet en heere heeft aen schepenen versocht, alsoe tanderen tijden in openbare vierschare gecomen is Cathalijna, Jan Matthijsdr. weduwe, ende heeft haer claecgte gedaen aen schout ende schepenen voors. zoo dat de Walen ende andere soldaten die achtergelaten goederen van voors. Jan Matthijss afhandich gemaeckt hebben.

Boerenverdriet: gewapende Spanjaarden vallen een huis binnen.

Het sluiten van de “satisfactie van Goes” op 22 maart 1577 behoort zonder twijfel tot één van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van Goes en Zuid-Beveland. Toen sloten zij zich, door
middel van dit verdrag, aan bij de Prins van Oranje en daarmee bij de latere Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, waaruit tenslotte het Koninkrijk der Nederlanden zou ontstaan. Maar de 80-jarige oorlog was nog niet voorbij.

Statenvergadering Zeeland

Hoe zou de overgang van de katholieke cultuur naar het protestantse in Waarde zijn geweest?
De schout werd benoemd door de ambachtsheren, toentertijd de families Staes en Moulijn. Beide Vlaamse families, maar waren zij katholiek of protestants? In veel schepenakten, na 1580, wordt er melding gemaakt van boetes die uitgedeeld werden omdat men zich niet hield aan de regels van de zondagsrust, dus protestants. Zoals:
• boete wegens coopmanschap op zondag
• mennen op zondag
• gebolt (een spel) onder de predicatie
• getapt onder de predicatie

De gereformeerde predikanten keerden zich tegen het in hun ogen losbandige gedrag van gelovigen.

Tafereel in een herberg te Vrouwenpolder getekend door A. Dillens.

Nog jaren lang moest de gereformeerde religie met harde hand worden gehandhaafd. En niet iedereen kwam er vanaf met een milde boete. Zo onderging de soldaat Stoffel Caddeman, uit fort
Lillo, in 1639 een draconische straf wegens godslastering. Hij had onder andere het heilig avondmaal toegediend aan een hond. Stoffels tong werd met een gloeiende priem doorboord en zijn voeten gebroken; ook werd hij uit de Republiek verbannen.

“Overal gereformeerde schoolmeesters” was toen de wens van kerk en overheid: “die de jonckheyt souden onderwyse in de godsalicheydt ende goede seden”.
Plots moest er een geheel nieuw onderwijzerskorps worden opgebouwd. Deze waren niet op voorraad in Zeeland. In Waarde werd Franciscus Syonckeren in 1582 aangenomen als schoolmeester.
Franciscus was geen topper..

Hij wordt moet op het matje komen bij de classis vergadering:
Is verordineert dat dysendaghe naestcomende binnen der Gous classe extraordinaire sal ghehouden worden om te handelen van den scholmeester van Weerden, ende dat wij hierentusschen denselven scholmeester ontbieden dat hy wil hemselven come verandwoorden van die dinghen daer het classis hem heeft te vermanen;
De vergadering kwam met een duidelijk oordeel: “negligentie in syn schole, om het continueren in syn dronckenscap ende om de lasteringhe teghen de leere sal van stonden aen van syn
scholofficie afgheset worden”.

“int outdorp”

Fragmenten uit een dergelijke akte kunnen veel informatie bevatten, zoals:
“int outdorp” Men was dus waarschijnlijk al voor die tijd begonnen met nieuwbouwplannen aan de andere kant van de kerk.
“belast des iaers met twee capoenen ”. Dat betekende dat de eigenaar eens per jaar een afdracht (of belasting) moest betalen aan de ambachtsheer van dit gebied. Veelal werd dit bedrag
uitgedrukt in een aantal kapoenen (gecastreerde haantjes). Men moest dit dus in natura betalen. De genoemde Jan Staes was een ambachtsheer die in Antwerpen woonde. Vervoer van al die haantjes naar Antwerpen zal toch wel voor problemen gezorgd hebben, of werd het toch in geld, omgerekend naar de waarde van die kapoenen op dat moment, betaald?.

Natuurlijk is bij zo’n overdracht een goede vaststelling van de locatie van dit eigendom belangrijk. Men deed dit toen door het opgeven van de zogenaamde belendingen. In voorgaande en veel andere aktes zien we de Heerenweg vermeld, de hoofdweg in Waarde.

Naast betalingen in kapoenen had je de betalingen in harde valuta. In die tijd werden er 2 muntsoorten gebruikt:
• De Carolus gulden
• De Vlaamse pond
1 Vlaamse pond was ongeveer gelijk aan 6 gulden

De Carolus gulden

De belastingontvanger. Geschilderd door Marinus van Reymerswaele.

Het gebeurde in de nacht van 6 op 7 december 1579 toen op de boerderij in de Pletspolder, waar een zekere Marinus Marinusz. Beelboom woonde, ongewenst bezoek kwam. Men verdween met eecker speck, hammen en de hoenderen. Het was kort na de slachtmaand en we kunnen ons wel voorstellen hoe die hammen en dat spek hebben gehangen aan de zoldering van de keuken. Het is te begrijpen dat die overval de volgende ochtend spoedig aan iedereen in Waarde bekend was. Men was er hevig door geschokt. Onmiddellijk maakt men werk van deze zaak. Een schrijven wordt opgesteld over deze gebeurtenis en gaat naar Nicolaas Blancx, de vertegenwoordiger van Zuid-Beveland in de Staten van Zeeland.

In Waarde twijfelde men er niet aan wie deze roof hadden gepleegd. Het konden geen andere zijn dan de bootsgezellen van het wachtschip van de Zeeuwse marine dat bij Waarde op de Schelde lag. Met Blancx zijn de Staten van oordeel dat het inderdaad een zeer ernstige zaak is. En ook zij waren van mening dat de mariniers schuldig waren. Zij ontboden hun provinciale trezorier (penningmeester) en verboden hem enige betalynge aen de schepen van orloge te doene.

Gezicht op Lillo en Liefkenshoek

Het is te begrijpen dat de Zeeuwse zeemacht dit niet zomaar naast zich neer kon leggen. Daags erna verscheen de vice-admiraal, Cornelis Claeszen in de vergadering van de Staten. Hij wist wel zeker
dat zijn mannen niet schuldig waren maar het waren de soldaten die te Lillo in het garnizoen lagen: heeft verclaert wel te weten deselve concussie oft exactie nyet geschiedt te zyne by eenige bootsgesellen uuyte schepen van orloge, nemaer by soldaten liggende in de stercte tot Lillo Kwam hij van Lillo?

Het land, dat fier zijn zonen prijst, En ons met trots de namen wijst, Van Bestevaer en Joost de Moor, Die blinken zullen d’eeuwen door;

Joost de Moor was toentertijd de admiraal.

Van 1609 tot 1621 was er een onderbreking in de strijd tegen de Spanjaarden: het twaalfjarig bestand. Het was echter op Waarde geen goed wonen meer. Het land werd ontvolkt, huizen verpauperden en werden afgebroken. Uit 1614 is bekend dat in Waarde 30 huizen leeg stonden, dat zal rond de 50% van het totaal zijn geweest. Veel plattelanders vestigden zich in Goes. In 1622 besloot de Spaanse veldheer Spinola om o.a. het dorp Zandvliet uit te bouwen tot een sterke Spaanse vesting. Van daaruit werden Tholen en Zuid-Beveland verschillende keren aangevallen.

De Westerschelde ligt aan de frontlinie van de oorlog. Een goede defensie was noodzakelijk en daarom werd door de staten van Zeeland een landwacht ingesteld ter bewaking van de dijken.
Op verschillende plaatsen langs de dijk werden uitkijktorens gebouwd, een zogenaamde redoute. Zo ook tussen Waarde en Valkenisse.

Ambrogio Spinola

De redoute werd bemand door een vendel van de landwacht. Iedere gezonde man tussen de 18 en 60 jaar moest er in dienen. De één was wat fanatieker dan de ander bij het uitvoeren van zijn plicht:
Het was de beurt van Pieter Blaisz, een 27-jarige jongeman uit Heinkenszand, om wacht te lopen aan de Oostdijk bij Krabbendijke. Terwijl hij daar stond, gewapend met zijn geweer, kwam Henric Jobsz uit Baarsdorp aangelopen. Pieter wilde hem niet doorlaten zonder het wachtwoord van hem gehoord te hebben, maar kreeg in plaats daarvan “spijtighe ende scherpighe woorden”. We weten niet wat Henric gezegd heeft, maar misschien “doe niet zo idioot, je weet heus wel wie ik ben”.
Gedurende dit vriendelijke gesprekje hield Pieter “’t roer op zijn borst” en dreigde hem te doorschieten.

Maar soms blijkt dat de heldhaftigheid, bij een aanval, van verschillende landwachten beperkt is. Marinus Pieterszoon Verburg ( ja, is familie) en nog 2 leden van de landwacht uit Wemeldinge worden veroordeeld omdat ze hun eigen goederen hadden weg gemend in plaats van zich bij hun vendel te voegen.

Fantasietekening van een redoute

Om zonder kleerscheuren over de Honte te varen kon je maar beter een vrijgeleide aanvragen:

Het eerder genoemde fort Lillo, als ook fort Liefkenshoek zijn in resp. werd in 1578 en 1579 gebouwd door Antwerpenaren teneinde de stad beter te kunnen beschermen en het scheepvaartverkeer van en naar de stad te beheersen. Al in 1597 bestonden er ook plannen voor de bouw van een fort op de uiterste zuidoostpunt van Zuid-Beveland, fort Keizershoofd. Echter vanwege de financiële toestand van het gewest overleven de plannen voor dit fort de behandeling in de Statenvergadering op 21 mei 1597 niet.
Na verschillende Spaanse aanvallen in 1627 was de nood hoog. Op 23 en 24 februari 1628 bezoekt de stadhouder Frederik Hendrik Waarde en Valkenisse. Hij geeft de aanzet tot nieuwe fortificatiewerken. Evenals in 1597 heeft zijne excellentie het Keizershoofd in gedachten. Met de ook toen al bestaande traagheid in de politiek heeft het nog tot mei 1629 geduurd voor men met de
bouw van het fort kon beginnen. Bij dit bezoek hoorde natuurlijk een uitgebreide maaltijd en een goed glas wijn. In de herberg van de toenmalige herbergier, Cornelis Ingel Roels, in Waarde verteren ze voor ruim dertig gulden.

Frederik Hendrik

Op het fort is kapitein Batholomeus Alvares Hoemaker gelegerd. In juli 1638 wordt hij door de Staten van Zeeland gewaarschuwd, want zij kregen het volgende bericht:

En waarachtig, die Adriaan kwam in actie, want: op 17 augustus van dat jaar kwam ruim dertig man bij Waarde aan wal en ontvoerden daar o.l.v. de overgelopen schipper de predikant Johannes Happart. Op het fort Keizershoofd was men de vijand gewaar geworden en Pieter Vermeulen vuurt drie schoten af op de sloep van de vijand, één zesponder en twee twaalfponders. Maar Happart werd meegenomen en in nabij Hulst gevangen gezet. Men vroeg een héél hoog losgeld voor zijn vrijlating. Men bood aan om twee geestelijken die op fort Maurits gevangen zaten te ruilen tegen Happart. Maar dat feest ging niet door.

Zijn handtekening

 

Reconstructie Lillo

Intussen vroeg de classis Zuid-Beveland van de Gereformeerde Kerk aan de gemeente Goes om toestemming voor het houden van een collecte op het eiland en in heel Zeeland om het losgeld bij elkaar te krijgen. Ze kregen geen toestemming; de bestuurders zonden zelf een bericht naar Hulst dat men niet op enig losgeld hoefde te rekenen en dat men Happart moest vrijlaten en anders op wraak kon rekenen. Deze harde lijn gaf niet het gewenst effect. In 1639 werd Happart dankzij alsnog ingezamelde gaven vrijgekocht en werd hij weer predikant, maar nu in Nisse.

Nisse

Maar waarom nou de predikant uit dat bescheiden plaatsje Waarde? In 1574 treffen we de eerste leden van dit Vlaamse geslacht Happart, dat menig predikant heeft voortgebracht, in Zeeland aan.
Johannes zijn grootvader was Gabriel Happart. Hij was het die in Goes, op 25 mei 1578 in het Blauwe Huis aan de ‘s-Heer Hendrikskinderenstraat, als eerste predikant heeft gepreekt voor acht of negen toehoorders.

Ook “onze” Gillis van der Nisse is in die straat doodgeschoten

De naam van Marinus Corneliss Gort komt voor in veel akten van de gemeente. Marinus is, in de periode 1560 – 1600, misschien wel de meest invloedrijke persoon van Waarde geweest. Vanaf 1561 wordt hij genoemd als borgnemer, schuldeiser, zaakwaarnemer, koper van grond en biersteker. In 1572 wordt hij voor het eerst als schepen genoemd. Ook was hij van ongeveer 1580 tot aan zijn overlijden (voor juni 1602) schout van Waarde. Maar wat is een biersteker? Het bier wat men toentertijd dronk (ongeveer 1½ liter per dag,want water was niet altijd gezond) kwam per boot aan uit
(waarschijnlijk) Delft. Diegene die dat regelde was de biersteker of “pachter van de bieren”. De Staten moesten je erkennen als biersteker, want over het leveren van bier moest belasting betaald
worden. Marinus leverde dan vervolgens het bier aan de herbergen.

Marinus leverde waarschijnlijk het bier aan de drie herbergen die er toen in Waarde waren:
1. “De Gulden Leeuwe” met meester Servaes (hij was toen ook de chirurgijn) als herbergier.
2. “De Zwaene” met Frans van den Boomgaert achter de tap.
3. “De Bonte Osse”, alwaar Nicolaes Corneliss. de waart was.
Samen hadden ze in 1596 een schuld van 204 Carolus gulden van niet betaald bier dat vanuit Delft geleverd was. Voor dat bedrag kon je toen ook ongeveer 8 paarden kopen.

Bierdragers van brouwerij “De Ooyevaar” in Delft

Ook kon je de schotter in Waarde rond zien lopen. Hij was de persoon die losgebroken of verdwaald vee opving en bewaakte. Had de schotter jouw veestapel loslopend aangetroffen en vervolgens gevangen dan moest je wel betalen. Pauwels Jacobs maeckt heijs op Pieter Pieters Leeuwe ende dat van zeker schottinge bij hem Pauwels Jacobs geschodt van 11 verckens3 geringde ende 8 jonge die nochzoegende ofte biggende, ende van 1 coe. Schepenen wijsen met sententie dat Pieter Pieters zoude betaelen den voors. Schotter.

Op de Waardse akkers stond voornamelijk tarwe, gerst en koolzaad. Als de schotter te laat kwam had je ook een probleem:

Anthonij Poppe heijst ter vierschare Jan Wouters ende van ackerschade de somma van 1£ groote vlaems van tgemet van thoij ende noch 2£ voor de schade van de terwe die Jan Wouters beesten zoo int hoij ende terwe gedaen hebben.

Veel van de landbouwproducten werden gekocht door handelaren uit Vlaanderen. Natuurlijk liep dat niet altijd zonder problemen.
soo heeft Nicolaes Corneliss doen arresteren Jan de suijckerbacker tot Antwerpen ende heijst 15 gulden van coop van gerste.
Voor het transport gebruikt men veelal een zogenaamd huedeschip, een schip voor de binnenvaart:
Jacob Jacobsz heeft getransporteert aen Maerten Hendrixsen de helft van een huedeschip met seijlen, masten, anckers, capels ende alle sijn gevolge ende toebehoort met het veer ende thool daer zij in gherechtigt zijn over gelijck ’t voors huedeschip nu ter tijt is zeijlende ende vaerende van de Wertsche caije.

Veel schippers waren ook handelaren. Er werd van alles en nog wat aan- en afgevoerd:
• Jan Pietersen, verhandelt Hollandse steen en betaalt Hollands teken en roertol.
• Roelant Dolfijnis handelend in gerst en bonen van Waarde op Bergen op Zoom.
• Adriaen Bartelsen handelend in bier en zeep en verscheept gerst en bonen uit Waarde naar Bergen op Zoom en stenen en goudleer van Lillo naar Middelburg.
• Jan de Coninck vertolt gerst in Goes en verscheept bier van Lillo naar Waarde.

Oude handschriften lezen is een hele kunst, het staat er echt: Adriaan Bartels van Waarde met 6 tonnen bier.

En hij betaald roertol, een vorm van belasting waarbij de wijze waarop het roer aan het schip gehangen was de hoogte van het tol bepaalde.

De kerk werd op 10 april 1589 door de bliksem getroffen en grotendeels door brand verwoest, het schip met de noordelijke zijbeuk, noordelijke dwarskapel brandden af. De kerkmeesters vragen om assistentie bij de Staten van Zeeland:

Ook lezen we op 25-9-1593 in de schepenakten dat de schout toestemming heeft gevraagd om grond, dat eigendom was van de kerk, te mogen verkopen om de schulden af te betalen:
ten voors. dage comparerende in gebannender vierschare in persoone deersame Marinus Corneliss Gort schout deser prochie naerdien bijde heeren gecomitteerde raeden van de Staethen slants (Staten Generaal) ende graeffelijckheijt van Zeelandt opden 26-4-1593 bij haere apostille geconsenteert ende toegelaten (goedkeuren)hadden te moegen vercoopen zoo veele van kercke lande van Waerde als totter voors. kercken schulden noodicg bevonden ende betaelt zoude moeten werden.

Van de kerk werd de zuidelijke beuk weer opgebouwd. Deze ruimte zal in die periode voor de omvang van de gemeente ook zeker voldoende geweest zijn.

De witte zandstenen zuilen,die voor de brand de scheibogen tussen de beide beuken ondersteunden.

Als je een beetje meer was dan de “gewone Waardenaar” zorgde je voor een eigen zitplaats in de nieuwe kerk en legde je dat vast in je testament, anno 1603:
In den naem ons Heeren Amen, is gecompareerd Willem Crijnsz inwoonder ende dijckgraefve der prochien ende wateringhe van Weerde ende Valckenisse etc, gesondt ende wel vaerende etc.
Voorts disponerende van zijn goederen zijnde de helftscheijdinghe vander Erve ende Haeve met half den lasten die daer op zijn, in den gemeenen sterfhuijse met Cornelia zijnen jegenwoordighe
huijsvrouwe, etc. Alnoch begheert ende wilt hij testateur dat den lessenaer oft banck die hij inder kercken doen stellen heeft aen die kercke gheeijghent blijfve, Soo dat zijne naecommelinghen zullen den zelven wel moghen gebruijcken zoo dat behoort.

Op 8 oktober 1594 is er een dienaar van de stadhouder van het eiland Zuid-Beveland, ene Anthonij Goossens, naar Waarde gekomen om Dignus Braenge, een boer ”woonacgticg bij den essenboom
tussen Valckenisse en Waarde”, in opdracht van een deurwaarder uit Goes gevangen te nemen. Dignis werd in de herberg “Den Bonte Osse”, te Waarde, gevangen gezet. Maar toen verscheen de
toenmalige schout van Waarde, onze Marinus Cornelis Gort, bij de deurwaarder om te vragen deze Dignus vrij te laten. Natuurlijk weigerde de deurwaarder dat, maar als de schout zichzelf borg stelde zou hij het kunnen overwegen.

Dignis had waarschijnlijk een openstaande schuld, want dan volgen de prachtige zinnen van de schout en de waardin in de schepenakten:
“Maeckt een billiet van costen, ick zalse betalen ende ick blijve daervoren borghe dat Dignus nu Dijnstdage naestcomende binnen ter Goes comen zal, om metten principale crediteur te rekenen ende te voldoen”. ……….. “En de waardinne zeijde totten voorseide Dignus: wel nu es den schout voor u borghe gebleven, ghij en mooght in geen gebreecke blijfven hem te ontlasten, want ghij hebt hem daeghelijcx meer van doene”.

Hoe het afgelopen is verteld het verhaal, jammer genoeg, niet. Maar misschien hebben Dignis en Marinus er samen nog een biertje op gedronken “In de Bonte Osse”.

De vrolijke boer,Adriaan van Ostaede, ca. 1646

Als eerste gereformeerde leraar kwam Guillielmus (Willem) Camerlinck (1583 – 1589), gevolgd door Johannes de Prince (1590 – 1597) en
daarna Gilles Cousaet. Hem vinden we in 1599 terug in de schepenakten. Hij was diep beledigd door Pieter Arents:
mr Gillis Cousaert dewelcke heeft rechtelijk versocht arrest gedaen te werden aen persoon van Pieter Arents schipper van Delft ……… alsoo
hij op zeeckere bruijloftsfeest hem grootelijk heeft geinjurieert in zijne faeme ende eere
De schepenen lossen veel kwesties op d.m.v. bemiddeling, hun advies was dan ook:
dat partijen zullen nemen twee goede mannen op hope van accoorde, actor neempt Pauwels Franss ende Pieter Adriaens, Pieter Arents neempt Jacob Loijs ende Gabriel Bossaert

Een boerenbruiloft op Zuid-Beveland

Maandag 26 januari 1682: Verslag opgesteld door Abraham Dircksen Schipper, de toenmalige secretaris van de Waarde:
des avonts ontrent ten Ses uuren, ende ’t water is soo hoog gecomen dat de wegen onderliepen ontrent 6, 8, 10 voet ende meer, soo dat meest al de Beesten buijten het dorp zijnde, omgecomen sijn, ende oock vele in het dorp maar door Godes genade niet een mensche, niet tegenstaande dat verscheijde Huijsen sijn wegh gespoelt maar dogh na dat de menschen met een boot daar af waren gehaalt, daar was dien ganschen nacht suleken drovigen geschreeuw, gehuil, gekrijt, ende gecrijsch van menschen en beesten als met geen penne kan uijt gedruckt worden waar door dat de polder van Waarde den ganschen Zomer onder water Stondt, tot ontrent decembris des selven jaars doen begon t’selve soo laag te comen als voor den innundatie. Jder was verblijt op hoope om t’ lant in ’t comende Jaar weder te gaan bouwen, niet tegenstaande t’selve hadde gecost 3£ per gemet bedragende t’samen ontrent d’een helft aan den gaten, en d’ander helft aan de oude dijcken.

Kruiningen, 1808

Veel van de inwoners van Waarde wisten zich toen in veiligheid te brengen op de “kasteelberg”. Reeds op 3 maart werd, voor 2400 ponden Vlaams, een nieuwe zeesluis aanbesteed voor het droogmaken van het ambacht Waarde. De gaten in de dijken van de Waardse en Westveerpolder konden hersteld worden, maar men zag geen kans om Valkenisse te behouden.
Het dorp en het fort Keizershoofd werden na de ramp buiten gedijkt. Volgens de negentiende-eeuwse lexicograaf A.J. van der Aa vernielde de vloed van 1682 te Valkenisse alle huizen op drie na, terwijl “ter zelfder tijd hier vele beesten in het water versmoorden”.

Als er hard aan de dijk gewerkt moest worden dan smaakte waarschijnlijk een goedkoop pintje bier nog beter:

Familie “van der Nisse”. De eerste telg uit deze familie was “onze Gilles”, hij was door koop in 1655 in het bezit gekomen van het ambacht Waarde. Echter, twee jaar later sloeg het noodlot toe. Dit verhaal kennen we waarschijnlijk allemaal, dus nu even aandacht voor zijn zoon David (1648-1718). David was nog maar 9 jaar oud toen zijn vader stierf. Toen hij groot was werd hij lid van de Raad en Schepen te Goes en later ook aldaar burgemeester. Bovendien was hij lid van de Staten van Zeeland en gecommitteerde van de Admiraliteit.

Hij huwde in augustus 1669 te Middelburg met Clara van Borssele van der Hooge, en na haar overlijden, in april 1695 met Sara de Munck.

Clara van Borssele van der Hooge

Hij schijnt een lastige man te zijn geweest, want zijn bijnaam was “norsche David“.
Als hij in Middelburg was, bewoonde hij het zomerhuis Hogerzale, waaraan de schatrijke man geen kosten had gespaard. Hij had het rond 1696 gesloopt en verbouwd tot een buitenplaats met een
grote tuin:
en dat de fraai aangelegde tuinen, sierlijk beplant waren met oraniën, lemoenen, granaten, oleanders, laurieren, mirten en jasmijnen, waarvan de meesten des winters tegen de koude in kunstige en kostbare oranjeriestoven bewaard werden.

Waarschijnlijk is David vele malen voorbij Waarde gevaren, richting de forten van Lillo en Liefkenshoek. Want in 1679 wordt hij als lid van de staten van Zeeland verantwoordelijk voor de benodigde aankopen en het onderhoud van de forten.

14 april 1689: Raadsheer Van der Nisse doet rapport van de visitatie van de batterijen en borstweringen te Lillo en Liefkenshoek. Naar aanleiding van dit rapport wordt besloten om commies-stapelier Danckerts te ordonneren om 8 tonnen à 50 pond musketlood naar Liefkenshoek te zenden ten behoeve van het garnizoen aldaar.

Nog geen jaar luiden de noodklokken opnieuw: vrijdag 8 januari 1683, tussen elf en twaalf uur in de morgen, brak de pas herstelde dijk weer door bij de weel, het water kwam nu nog ander halve voet hoger dan in 1682. Nadat de dijk was hersteld, brak hij weer door op 18 februari:
Dit wierd dan 18 Februari deszelven jaars van nog hooger vloed gevolgd, zoodat het water in den kerk tot des zesden trap des predikstoels klom en zommige huizen tot aan de daken onderliepen, ja in het oude Dorp alle de huizen daardoor gesloopt werden, dan hetgeen aanmerkelijk was, bij gemelde drie zoo kort den andere opvolgende overstroomingen heeft geen eenig mensch het leven ingeschooten.

In desen somer 1683 en is vermits het water dat binnen was gedijckt, en door den voornoemde nieuwen sluijs soo ras niet con uijtloopen te meer om dat de watergangen niet sufficant noch gedolven waren, en van buijten niet dan met groote kost en erbeit de kille kon werden opengehouden niet is konnen werden gesaaijt, noch getommert om veel menschen te woonen, noch om haar kost te winnen om welcke redenen wel ontrent de helft van de menschen sijn vertrocken.

Maar inden somer 1684 is het lant bequaam geweest om te bouwe, en om te timmeren twelck is geschiet met een ongelooflijcke blijtschap op hoope van een goede oogst, twelck Gode almachtigh op een bijsondere wijse heeft gesegent boven alle andere Landen, want inden somer 1684 is in desen polder van Waarde tot verwondering van alle menschen een seer groote qantiteijt van Coolsaat gedorschen, niet tegenstaande het op andre plaatsen, ofte Landen soo verre men heeft connen vernemen door den vorst al is omgecomen

Hieronder een reconstructie van Zuid-Beveland in die eeuwen. Gemaakt door het NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee). En mocht u zich nou afvragen wie die knappert was bij aanvang van deze presentatie? Het was Jacobus Mispelblom, zijn wiegje stond in 1696 in Waarde.